1 Chronicles 8

1Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde,
 nu gewon Bela, Gen 46:21 ; Num 26:38 en boven, 1Ch 7:6 wordt dit geslachtsregister ook verhaald, maar daar is groot onderscheid in verscheidene namen, hetzij dat verscheidenen hunner twee namen hebben gehad, gelijk in de voorgaande hoofdstukken van dit boek, en elders meer, is aangewezen; hetzij dat hier enige nakomelingen beschreven worden, die in de boven verhaalde plaatsen niet staan.
2Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde, 3Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abihud, 4En Abisua, en Naäman, en Ahoah, 5En Gera, en Sefufan, en Huram. 6Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en hij voerde hen over naar Manahath;
 vaderen Dat is, der vaderlijke huizen.
,
 Geba, Anders, Gibea-Sauls, 1Sa 11:4 .
,
 hij voerde Versta, dat hij alleen sommigen van dezen, of alleen dezen, die hier genoemd worden, heeft weggevoerd, dewijl hunner zoveel is geworden, dat zij niet allen te Geba konden wonen. Wanneer en door wien dit geschied is, lezen wij nergens in de Heilige Schrift.
7En Naäman, en Ahia, en Gera; dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en Ahihud.
 hij weg; Te weten, Ehud.
,
 * Versta hierbij, en Saharaïm, uit vs.8.
8En Saharaim gewon kinderen in het land van Moab ( nadat hij dezelve weggezonden had) uit Husim en Baara, zijn vrouwen;
  Saharáïm Deze historie wordt nergens meer in de Heilige Schrift verhaald, dan hier alleen; daarom is dit verhaal hier wat duister.
,
 hij Te weten, Ehud.
,
 dezelve Te weten, de nakomelingen van Naäman, en Ahija, en Tera, die vs.7 genoemd staan.
9En uit Hodes, zijn huisvrouw, gewon hij Jobab, en Zibja, en Mesa, en Malcham,
 Hodes vs.8 wordt zij Baära genoemd.
10En Jeuz, en Sochja, en Mirma; dezen zijn zijne zonen, hoofden der vaderen. 11En uit Husim gewon hij Abitub en Elpaal. 12De kinderen van Elpaal nu waren Eber, en Misam, en Semed; deze heeft Ono gebouwd, en Lod en haar onderhorige plaatsen;
  Ono . . . Lod Neh 11:35 worden deze steden ook den stam van Benjamin toegeschreven.
,
 onderhorige Hebreeuws, dochteren.
13En Beria, en Sema; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Ajalon; dezen hebben de inwoners van Gath verdreven.
 der vaderen Dat is, der vaderlijke huizen, gelijk vs.6, en elders meer.
,
  te Ajálon Versta dit van het land omtrent Ajalon gelegen, want de stad Ajalon behoorde tot den stam van Dan, Jos 19:42 ; tenzij men zeggen wil, dat na de Babylonische gevangenis [gelijk Ezra dit geschreven heeft] de Benjaminieten hun woning zo uitgebreid hebben, dat zij ook in de steden van Dan gewoond hebben.
,
 de inwoners van Gath Dat is, die in het land der Filistijnen bij Gath woonden.
14En Ahjo, Sasak en Jeremoth, 15En Zebadja, en Arad, en Eder, 16En Michaël, en Jispa, en Joha waren kinderen van Beria. 17En Zebadja, en Mesullam, en Hizki, en Heber, 18En Jismerai, en Jizlia en Jobab, de kinderen van Elpaal. 19En Jakim, en Zichri, en Zabdi, 20En Eljoenai, en Zillethai, en Eliël, 21En Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen van Simeï.
  Simeï Hij wordt vs.13
22En Jispan, en Eber, en Eliël, 23En Abdon, en Zichri, en Hanan, 24En Hananja, en Elam, en Antothija, 25En Jifdeja, en Pnuël waren zonen van Sasak. 26En Samserai, en Seharja, en Athalja, 27En Jaaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham. 28Dezen waren de hoofden der vaderen, hoofden naar hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem.
 Dezen Te weten, van welken gesproken is van vs.14 tot vs.28.
,
 hoofden Dat is, hoofden der vaderlijke huizen of geslachten, gelijk vs.6 en elders meer.
29En te Gibeon woonde de vader van Gibeon; en de naam zijner huisvrouw was Maacha.
 de vader Dat is, de eerste inwoner der stad Gibeon onder de Israëlieten. Gibeon wordt Jeiël genoemd, 1Ch 9:35 .
30En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, en Kis, en Baäl, en Nadab, 31En Gedor, en Ahio, en Zecher. 32En Mikloth gewon Simea; en dezen woonden ook tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen.
 dezen woonden Te weten, enige hoofden dezer geslachten woonden te Jeruzalem met andere Benjaminieten, tegenover die Benjaminieten, die in de landpale van Gibeon woonden.
33Ner nu gewon Kis, en Kis gewon Saul, en Saul gewon Jonathan, en Malchi-sua, Abinadab, en Esbaal.
 Ner Anders, Abiël, 1Sa 9:1 .
,
  Abinádab, Anders, Ischvi, 1Sa 14:49 .
,
  Esbáäl Anders, Isboseth, 2Sa 2:8 .
34En Jonathans zoon was Merib-baal, en Merib-baal gewon Micha.
  Merib-baäl, Anders, Mefiboseth, 2Sa 9:6 , 2Sa 9:10 . Hieruit blijkt dat de naam Baäl en Boseth verwisseld worden. Baäl betekent heer of meester, en is een bekende naam van afgoden. Boscheth betekent schaamte, schande. Vergelijk Jer 3:24 .
35De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaarea, en Achaz. 36En Achaz gewon Jehoadda, en Jehoadda gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; Zimri nu gewon Moza; 37En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. 38Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen; Azrikam, Bochru, en Ismaël, en Searja, en Obadja, en Hanan. Al dezen waren zonen van Azel. 39En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jeus, de tweede, en Elifelet, de derde. 40En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons zonen, honderd en vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin.
 den boog Hebreeuws, den boog tredende; dat is, die den boog konden spannen en wel daarmede schieten. De stalen bogen moet men met kracht en alle geweld spannen. Daarom treden de schutters met de voeten op denzelven, en trekken de pees opwaarts met kracht. Daarom noemen wij dien den voetboog, tot onderscheiding van den handboog. Zij worden in der koningen boven archiërs genoemd, die daarmede omgaan.
,
 zij hadden Hebreeuws, zij vermenigvuldigden zonen en zoonszonen.
Copyright information for DutSVVA